Vijftien jaar

Vijftien jaar geleden zag de wereld er plots helemaal anders uit. Mijn lieve papa zijn hart was in het holst van de nacht gestopt met kloppen.

TOEN

Ik vind het nog altijd erg moeilijk om over die nacht te spreken. ’t Is te zeggen. Het lukt me om erover te spreken als was ik een toeschouwer. Ik beschrijf wat ik zie – ik ben een camera – ik observeer. Veel moeilijker is het om terug acteur te zijn in dat schouwspel. Om toe te laten wat ik voelde toen ik zag hoe papa stierf. De onmacht, de hoop, de waanzin, het ongeloof, het allesoverspoelende verdriet, het schuldgevoel. Nog steeds is het lastig om dat stukje van mijn hart open te zetten. Ik laat het vooral dicht. Het is nog altijd zo pijnlijk.

Als ik denk aan vijftien jaar geleden dan zie ik mijn beste vriendin die uit de auto van haar mama gevallen komt. Ze spurt me tegemoet en slaat haar armen om me heen. Het is vijf uur ’s nachts. “Als je me nu niet brengt, dan fiets ik”, had ze thuis gezegd en haar mama was opgestaan. Ze wandelde met mij door onze gemeente. De zon kwam op en we gingen in mijn bed liggen. Ik staarde naar het plafond. Ze bleef. Dagenlang bleef ze. Soms ging ze even weg – omdat ze ook wat adem nodig had om voor mij te kunnen blijven zorgen. Maar ze kwam altijd terug. Als ik terugdenk aan vijftien jaar geleden, dan zie ik haar.

Als ik denk aan vijftien jaar geleden dan zie ik hoe ons huis dagenlang volloopt. Iedereen die er enigszins toe doet, komt langs. Ze brengen eten mee. Ze slurpen koffie – sloten koffie. We praten, we huilen, we zeggen niks.

Als ik denk aan vijftien jaar geleden dan voel ik naast verdriet heel veel warmte. Die periode na dat verlies was tegelijk heel koud en heel warm. Door die koffie, door die mensen, door dat volk, door anderen die onze was ophingen, door de saus die we aten die we niet zelf hadden gemaakt. Door ons huis dat tegelijk nooit eerder zo vol en zo leeg was. Ik denk in deze rare tijden zo vaak aan hoe vreselijk het is om nu iemand dierbaar te verliezen en dat zo alleen te moeten doen.

NU

“Wat zou hij tegen je zeggen, als hij je nu zou zien?”, vraagt ze. Ik schiet meteen vol. Papa weer voorstellen als een levend mens vind ik lastig. Er kleeft veel verdriet aan. Probeer het maar, knikt ze me toe. Ik antwoord dat ik denk dat hij zou zeggen dat hij fier is. Dat hij het leuk vindt dat ik met Raf afsprak en er zoveel aan had. Er schieten wel honderd dingen door mijn hoofd die hij zou kunnen zeggen. Ik zucht. Hij zou me vertellen dat het goed is – zeg ik.
“En wat zou jij zeggen?” vraagt ze dan. Ik kom niet veel verder dan – godverdomme.

We staan samen aan zijn graf – ik en de jongens. Opeens trilt zijn lipje. “Maar ik heb hem nooit eens mogen zien en dat vind ik zo verdrietig,”. Ik erken zijn verdriet. Wat lastig, dat jij je opa nooit eens in het echt kon zien. “Jij mocht hem wel zien en ik niet en dat is niet eerlijk,” vult hij nog aan. Ik vertel hem dat verdriet zich niet laat meten. Dat ik hem langer mocht zien dan hij, maar toch vooral nog veel te kort. “Ik weet niet eens hoe groot hij was”. Hij kijkt me aan. Er loopt een traan over zijn rechterwang.

“Groots”, zeg ik.

Papa

Je bent er al vijftien jaar niet meer.
Ik mis je elke dag.

Godverdomme.

Hier brandt de lamp

Vandaag is het tien jaar geleden dat mijn grootvader stierf.

Hij had geen radio in zijn rode Renault. Waarom wel – er komt alleen van die Engelse tjingeltjangelmuziek uit.
Hij zei ‘vooruit-achteruit’ als hij de oprit afreed. Hij zei ‘hier brandt de lamp’ als hij de oprit later weer op reed.
Hij reed exact zoveel als wettelijk toegelaten was. 50 was 50, 70 was 70 en 30 was soms zelfs 25. Als oud-rijkswachter was het zijn plicht om het goede voorbeeld te geven. Nog voor ik mijn auto had gestart, gebaarde hij al dat ik mijn gordel moest vastklikken.

Hij las de krant met een bril met dikke confituurpotglazen. Soms nam ik de bril en zette ik hem even op. Ik werd er instant mottig van. Met fluostift markeerde hij de dingen die één van ons zeker moest lezen. Veelal was het iets juridisch voor mijn oudste broer of een prof waar hij les van had gehad die werd geïnterviewd. Hij knipte ooit een foto van Stijn uit en zei dat ‘ozze kozijn’ in de krant stond.

Met een balpen zette hij kruisjes in de televisiegids bij de programma’s die hij zou kijken. Het nieuws op ‘den een’, op ‘den twee’ en daarna ‘Lili en Marleen’ om te eindigen met een dosis hoempapa op ‘Dutsland drei’. “t Zijn smeerlappen, maar ze maken schone muziek”, zei hij.

Hij werkte in de tuin tot hij het niet meer kon. We laadden jarenlang de koffer vol met de groenten van het seizoen. De aardappelen lagen in een grote hoop ‘in’t kot’ op oud krantenpapier. In de voormiddag ging hij met een klein wit emmertje aardappelen rapen die mijn grootmoeder dan klaarmaakte. Hij telde luidop: één, twee, drie, …

Hij ging zitten op één knie om ’s avonds ‘stupkes’ (hondensnoepjes) te geven aan zijn boerenfox Tipsy. Met frisse tegengoesting had hij zich verzet tegen de komst van het beest. Maar toen de hond er eenmaal was, bleek hij de grootste dierenvriend van ons allemaal te zijn. De regels waren duidelijk: de mensen in hun huizen en de beesten in hun kot. Dat had mijn grootmoeder die opgroeide op een boerderij duidelijk gecommuniceerd. Maar van zodra ze de oprit afreed om te gaan netballen, zwaaide hij de achterdeur open en mocht de meest ongemanierde hond ooit een halve namiddag als een losgeslagen zot rondhossen in de woonkamer. “Onzen Tips”, zei hij wanneer het beest nadien onherroepelijk buitengezet werd door mijn grootmoeder. Met zijn twee voorpoten op de vensterbank kwam hij aan het raam naast bompa zijn zetel staan loeren tot de baas van’t kot weer zou vertrekken.

In mijn hoofd zit hij in zijn zwarte een-zit. Op zijn hoofd zijn hoofdtelefoon. Die staat zo hard dat hij het niet merkt dat ik al een uur op het raam aan het kloppen ben opdat hij de deur zou opendoen. Hij kijkt Dutsland drei. Opeens merkt hij me op. Zijn ogen lachen – hij is blij dat ik er ben. Hij schuifelt naar de achterdeur. Ik hoor het slot draaien, daarna het ander slot – nog de extra beveiliging die hij zelf in de grond had geklopt en dan zwaait de deur open.

Er wordt me alles aangeboden wat enigszins eetbaar is. Hij vraagt of ik wat pudding voor hem wil maken. Ik lees de krant. Hij wijst me op de stukken die ik zeker moet lezen. Intussen zit hij in de zetel. Hij wrijft met zijn duimen over elkaar. De oude klok tikt aan de muur. Als ik weer opsta om te vertrekken, is dat altijd te snel voor hem.

Hij zegt dat ik moet bellen als ik thuis ben. Hij zal niet opnemen, maar dan weet hij dat ik geen accident heb gehad in de 4 kilometer die ik moet afleggen om thuis te geraken. Ik stap in de auto en steek mijn sleutel in het contact. Hij gebaart dat ik mijn gordel moet vastklikken.

Langzaam rijd ik achteruit. Ik draai de weg op en zet mijn auto terug in eerste. Ik zwaai nog eens en hij steekt zijn hand op.

Hier brandt de lamp.

De kunst van me slecht voelen

“Wat kan er nu mis zijn met je goed voelen? Op zich niets. En ik wens het u toe. Maar hoe ouder ik word en hoe langer ik mediteer, des te belangrijker het me lijkt dat mijn zitten me vooral helpt om me beter slecht te voelen.”

Zo. Dat heeft Tom Hannes goed beschreven in zijn artikel “Zen of de kunst van ons slecht voelen”.

Het komt binnen. Ik neem de zinnetjes mee mijn hoofd in en ik kauw er wat op. Het artikel beschrijft hoe meditatie niet werkt als het gebruikt wordt als een halfuur ontsnappen aan de graaicultuur, de ratrace, het wedijveren van elke dag. Als de insteek in alle andere 23 uren en half niet anders is, dan zal dat halfuur zitten je weinig opleveren.

Hoewel ik het helemaal met de schrijver eens ben, vind ik het toch best moeilijk om dat in de praktijk te brengen. Ik zie mezelf niet als iemand die heel bewust meedoet aan ‘de ratrace’. Eén van mijn grootste hobby’s is lezen en dat doe je doorgaans alleen en heel wild is het niet. Daarnaast ben ik heel bewust bezig met mijn tijd goed in te delen. Ik ben in het verleden al te vaak tegen de muur gelopen omdat ik – met veel plezier – dingen toezegde waar ik dan achteraf eigenlijk geen energie voor bleek te hebben. Ik weet in wie of in wat ik mijn tijd kan en wil steken. Ik weet ook hoeveel tijd ik eerst moet reserveren voor mezelf opdat ik er nog over heb om iets te gaan doen met anderen. Erachter komen dat ik een introvert ben die oplaadt van alleen-tijd was daarin echt een hele grote stap vooruit. Sindsdien lukt het me beter om te zien wat ik nodig heb. Ik houd nu eenmaal meer van één-op-één contact. In groepen kan ik me goed bewegen en ik vind het – in de juiste groepen – ook leuk, maar het kost me meer energie. Ik beheer mijn agenda dus in functie van mijn energie en niet meer omgekeerd. Ik durf grenzen aangeven en ik voel me steeds minder schuldig als het antwoord ‘neen’ of ‘nu even niet’ is. De mensen die er echt toe doen, zijn me er niet minder graag om gaan zien. Dat bracht al veel rust.

En toch. En toch raakt dat zinnetje me erg. Ik voel wel vaak de onzichtbare druk om me ‘goed’ te voelen. De typische “alles goed?” daar hoort bijna als vanzelf een “ja, en met u?” op te volgen. Nochtans is nooit alles goed – en dat hoeft ook niet. Ik had mezelf voorgenomen dat wat meer te zeggen. Dat veel goed is, maar niet alles. Interessante reacties heb ik daar al op gehad.

Veelal worden er me oplossingen aangeboden. Of ik krijg raad of tips van hoe ik zaken – die ik vaak zelf niet naar voren geschoven heb als een probleem – best kan aanpakken. Ik aanvaard ze met de glimlach en leg ze naast me neer. Ze zijn goed bedoeld, dat weet ik zeker. Maar ik vermoed dat daar die druk vandaan komt. Het vraagt immers wel wat ruggengraat om na elk gesprek dat zo loopt te blijven denken dat het ook gewoon oké is om even niet alles goed te hebben, maar wel goed genoeg. Op sommige dagen lukt me dat wonderwel, op andere dagen denk ik dat er wel echt iets aan me moet schorren.

Maar ik ga het koppig blijven zeggen. Dat ik groei en leer en dat dat nooit kan zonder een beetje pijn. Of dat het leven met ups en downs gaat en dat ik steeds beter leer om oké te zijn tijdens het dalen. Of dat het nu even gewoon gaat – zonder pieken en zonder dalen en dat dat bijzonder rustgevend is.

Daar zitten nog grote lessen om te leren voor mij. Ik oefen nog om me beter slecht te voelen. Ik test de woorden die ik gebruiken kan om dat over te brengen zoals het is – niet erger en niet minder erg. Soms lukt dat. Soms niet helemaal. Soms helemaal niet.

En da’s ok.

Open.

“Je zou er beter niet te veel naar kijken”, zegt ze. “Je vel is er niet dik genoeg voor.” Ik vertelde haar net hoe ik zo verdrietig word van beelden uit Moria, waar kindjes zo klein als de mijne een stoeprand gebruiken als hoofdkussen. Ze heeft gelijk. Het gaat beter met mijn hoofd wanneer ik niet te veel naar nieuwssites surf, wanneer ik de radio uitzet op het uur en wanneer ik ook ’s avonds het televisiescherm zwart laat.

Maar het wringt ook. Ik wil mijn hoofd niet in het zand steken. Ik wil niet uit de lucht komen vallen. Ik wil mijn ogen niet sluiten voor het leed van anderen omdat ik toevallig het geluk had dat mijn wiegje op de juiste plek stond.

Er bereikt me dus heel regelmatig droevig nieuws. En dankzij – nu ja – het internet bereikt het me doorgaans ook heel erg snel. Ik schreef me uit voor elke nieuwsflash en toch weet ik op een zaterdagochtend al heel vlug dat Ruth Bader Ginsburg overleden is. Het maakt me triest dat die baken van rechtvaardigheid er nu niet meer is. Ze was een kompas in een verder nogal stuurloos land. En hoewel je bij een verlies – ook van iemand waar je naar opkijkt – tijd maakt om te rouwen, is dat er hier amper. De zorgen over welke shitstorm er nu zal volgen op haar dood en de angst voor wie haar zal opvolgen dringt zich meteen aan.

En daarnaast hoor ik over Vivaldi, over lamme politici die een riant maandloon opstrijken en zich voorts gedragen als kinderen. Ik zie en lees racisme – open en bloot. Mensen lijken er soms zelfs fier op te zijn. Ik zie onverdraagzaamheid, R-waardes die stijgen – ik weet niet welk woord ik nu het meest beu gehoord ben: ‘besmettingen’ of ‘bubbels’. Sommige dagen denk ik nog aan de extra miserie die amper belicht wordt maar waarvan ik wéét dat die er is: kinderarmoede (man, mijn hart), eenzaamheid, misbruik en verslaving. Ik vraag me luidop af wiens vel hier eigenlijk wél dik genoeg voor is.

Maar ik weet dat het aan mij is om hier mee om te gaan, om een manier te zoeken. Dus ik laat het toe – in mondjesmaat – en zoek elke dag naar precies de juiste (hoeveelheid) informatie. Ik detecteer energielekken en schrap ze. Ik zoek naar inspirators, beluister genuanceerde podcasts, speel met mijn kinderen en ’s avonds duik ik in een boek.

Met een dun vel is het makkelijk om je hart te laten raken. Het pantser dat het hart afschermt is slechts een dun vlies. Mijn hart voelt soms broos. Ik kan het voelen zwellen (als ik mijn jongens zie groeien en leven) of krimpen (het idéé dat mijn geliefden iets overkomt).
Het is bij momenten echt eng om zo te leven. Ik denk dat het makkelijker is om niét te denken, om niét te voelen. Maar het laatste wat ik wil, is dat ik het sluit om pijn of verdriet te voorkomen. Een open hart leeft, ademt, groeit, mist, lacht, rouwt en heeft lief.

In mijn hoofd hoor ik de gitaarrif al. Thé had gelijk.

Vier

Dit jaar is het vijftien jaar geleden dat mijn papa stierf. Ik schreef eerder al dat ik daarom op zoek wil gaan naar vijftien nieuwe verhalen van mensen die mijn papa op een andere manier hebben gekend dan ik. Het eerste en het tweede verhaal liet ik me vertellen door de spullen die ik vond in zijn bureau en door mensen die hem kenden uit zijn Chiro verleden.  Voor het derde verhaal nam ik je mee terug naar papa zijn tijd bij het Koninklijk Vlaams Toneel in Diest. Ook dit verhaal brengt ons terug naar papa’s liefde voor het theater.

De flesjes Hoegaarden klingelen wanneer ik over de vluchtheuvel rijd. Mijn gsm-scherm licht op – mijn lief stuurt me drie hartjes. Ik stap uit de auto en wandel naar het terras waar ik heb afgesproken met Raf. Hij was één van papa’s beste vrienden in de laatste jaren van zijn leven.

In het schemerdonker speur ik de tafels af tot ik de juiste gevonden heb. Ik herken hem onmiddellijk. Hij ziet er nog precies zo uit zoals ik me hem herinner. We kijken elkaar even aan – nemen op wat de tijd met ons beiden heeft gedaan. Uit mijn tas diep ik de kaart op die hij ons schreef na papa’s overlijden. Hij vermeldt er een avond in waarop papa zijn parasol kwam repareren – een werkje van tien minuten – en hoe ze daarna nog tot middernacht aan de keukentafel hadden zitten praten. Die avond was er een legendarische voetbalmatch op de televisie en Raf – die anders geen match van de Champions League mist – heeft geen minuut gekeken. “Zo ging dat als Jos er was“. Ik lach. “En da’s nu straf he Saar, maar gisteren was er een documentaire precies over dié match op tv. Da’s toch straf? Ik vind dat straf.

Hij herinnert zich nog precies hoe hij vernam dat papa overleden was. Hij beschrijft het huis waar hij voor stond toen zijn telefoon ging. Onmiddellijk zegde hij al zijn afspraken voor die dag af en kwam hij naar ons toe. Vermoedelijk heeft hij er wat wezenloos voor zich uit zitten kijken – zoals zowat iedereen die thuis aangespoeld kwam. We dronken sloten koffie, we zaten samen, we zegden van ‘maar alle, dat kan toch niet’ en stelden samen telkens opnieuw vast dat het toch niet anders was.

En Raf vertelt. Over de lange gesprekken die ze hadden – over taal, over het onderwijs, over toneel, over het leven, over ons gezin, over wat er in hun beider levens speelde op dat moment. Urenlang konden ze samen filosoferen en lachen – lachen, dat ook. “Mannekes, wat hebben wij gelachen. Hij was niet alleen een vriend voor mij, maar ook een beetje als een vader.” Papa was er voor hem toen het leven even niet op wieltjes liep. “Ik keek daar echt naar op“, zegt ie, “naar Jos“. Hij zegt z’n naam zoals ik hem zelf het liefste hoor; met de ‘j’ van ja.

Soms vallen we even stil. Omdat het ons allebei nog zo raken kan. Omdat het nog steeds voelt als ‘maar alle – dat kan toch niet’. Ik vind het altijd veelzeggend als mensen stilte in een gesprek kunnen verdragen – als ze niet meteen de nood voelen om die onmiddellijk op te vullen.

Dit keer vertel ik ook. Heel veel zelfs. Over hoe bijzonder die band voor mij voelde. Hoe papa vaak echt tijd en aandacht had voor mij. Bijvoorbeeld wanneer we op zaterdag kleine volstrekt niet-extravagante dingen deden samen zoals daar zijnde: naar de carwash of het containerpark gaan. Met papa vond ik zo’n dingen fantastisch: de muziek loeihard in de auto en uitgelaten zijn. Ik voelde me echt gezien en geliefd. Uitleggen hoe dat precies komt, lukt me niet helemaal. Maar papa legde daarmee de blauwdruk voor hoe ik liefde het liefst ervaar: door tijd en aandacht. We genieten van elkaars verhalen over die lieve mens die wij allebei zo graag gezien hebben.

Hij zag u graag – jullie allemaal. Hij sprak vol liefde over je mama, over je broers en over jou.” Dat iemand dat nog eens luidop zegt, iemand die dat zelf gezien en opgemerkt heeft, is zo bijzonder. Die zinnen hebben een onmetelijke kracht omdat ze een realiteit bevestigen die ‘in het echt’ al een hele lange tijd niet meer bestaat. Mijn papa kan het mij – ons – niet meer zelf zeggen. Wij moeten dat doen in zijn plaats. Soms lukt dat, soms niet. Dat iemand anders die het ook kan weten het eens doet, raakt me heel diep.

De tijd vliegt om. Opeens is het opnieuw bijna middernacht – zoals toen hij en niet ik bij Raf aan tafel zat. Het gesprek komt vanzelf – er is niks geforceerd of ongemakkelijk. Ik voel een grote vertrouwdheid bij deze man die met zoveel liefde over mijn vader spreekt. Er is geen angst. Ik spreek vrijuit over verdriet, over die levensbepalende nacht en over alles wat daarna kwam. Ik voel nog eens hoe het deugd kan doen om dat toe te laten, om daarover te praten, om dat te delen met iemand die het begrijpen kan.

We ronden onze avond af. We zeggen nog maar eens dat het ons zo goed gedaan heeft en ‘groeten thuis!’. De flesjes Hoegaarden klingelen als hij er mee weg wandelt.

Ik stuur hem nog een berichtje – om hem te bedanken. Hij gaf me niet één lucifer, maar een heel doosje. Zo van die goeie ook, die je maar even zacht tegen het doosje moet strijken om een grote vlam te krijgen.

Merci, Raf, voor zoveel warmte. Je hebt geen idee wat dat voor mij betekent.

Marcel, papa en Raf.

Vieren.

“Hoe oud zou hij morgen geworden zijn?” – vraagt ze.
Ik moet tellen. 52 + 15.
Ik slik
zevenenzestig. 67.

Ik probeer me voor te stellen hoe hij eruit zou gezien hebben. Een grijze baard? Nog wat minder haar op zijn kruin? Zou hij last hebben van zijn rug? Wat meer rimpels misschien en die in zijn voorhoofd er nog wat dieper ingegroefd – alle waarschuwingen van mijn moeder ten spijt (“Jos, maakt zo geen rimpels!).

Ik zoek naar foto’s van één van zijn verjaardagen en besef dat er enkel gemaakt zijn op het feest voor zijn vijftigste verjaardag. Het waren andere tijden. Foto’s stonden nog op filmrolletjes en je was er dus spaarzaam mee. Er zijn geen foto’s van waar hij kaarsjes uitblaast – ook niet als kind.

Hoe vierden we die eerste september? Hij had nooit iets nodig. Dus kochten we elk jaar hetzelfde: een fles porto. Het was overigens het laatste wat hij ooit dronk: een scheutje porto omdat hij niet goed kon slapen.

Ik bel mama even. Haar olifantengeheugen spijkert het mijne bij. We kookten thuis op zijn verjaardag. Mijn grootouders kwamen dan eten. ’s Morgens belde mijn grootmoeder al naar haar schoonzoon om hem te feliciteren – nog voor hij naar school vertrokken was. “Ozze Jos” noemden ze hem wanneer ze naar hem verwezen.

1 september is een bijzondere dag en dit jaar al helemaal.
De oudste kleindochter begint aan het middelbaar onderwijs (hoe kan zoiets zelfs?!).
De jongste kleindochter start voor het eerst op school . Al de rest is klaar om hun schoolcarrière weer verder te zetten. De tijd vliegt. (Behalve als je zes maanden elke dag thuis bent met je kinderen, dan wil het soms al eens wat trager gaan).

Ik vertel de oudste dat mijn papa morgen jarig is.
“Opa? Maar die is toch dood?”
Hij zegt het heel feitelijk.
“Ja, het is waar wat je zegt.”
“Je kan toch geen taart eten als je dood bent?”, vraagt hij.
Ik zeg hem dat dat inderdaad niet kan. En ook geen kaarsen uitblazen. Opa doet niets meer want hij is er niet meer, zeg ik. Maar ik kan hem toch zelf vieren?
Dat vindt hij moeilijk. Ik hoor zijn hersenen kraken. Jarig zijn zonder taart, kaarsen, cadeaus en grenzeloze aandacht? – het onbegrip staat op zijn snoet te lezen.

Opa zit in mijn hart – zeg ik. En als ik héél hard aan hem denk – zoals op zijn verjaardag – dan voel ik hem daar wat beter zitten. Zo vier ik zijn verjaardag.
Zo denk ik ook aan jullie morgen – ga ik verder – wanneer jullie op school zijn. Dan denk ik héél hard aan jullie en dan voel ik jullie wat beter zitten. Zo weet ik dat alles goed zal gaan.

Hij knikt. “Oké”, zegt hij.
En dat is dat.

IMG_8417Een tekening die ik maakte voor papa en die ik terugvond in zijn bureau. 

 

Drie

Dit jaar is het vijftien jaar geleden dat mijn papa stierf. Ik schreef eerder al dat ik daarom op zoek wil gaan naar vijftien nieuwe verhalen van mensen die mijn papa op een andere manier hebben gekend dan ik. Het eerste en het tweede verhaal liet ik me vertellen door de spullen die ik vond in zijn bureau en door mensen die hem kenden uit zijn Chiro verleden.  Voor het derde verhaal neem ik je graag mee terug naar papa zijn tijd bij het Koninklijk Vlaams Toneel in Diest.

Met een 6-pack Hoegaarden stap ik de auto in. Mijn broer grapt dat die brouwerij vast failliet ging nadat papa stierf aangezien niemand anders dat pisbier te zuipen vindt. Ik reageer wat kribbig omdat ik een beetje zenuwachtig ben.

Ik rij langs kleine baantjes naar een dorp niet zo heel ver hier vandaan. Stipt op het afgesproken uur duw ik op de bel. Iedereen die me kent weet dat ik een notoire laatkomer ben, dus dat ik er op tijd geraakt ben is al veelzeggend.
“Kom erin,” zegt ie en hij zwaait de voordeur voor me open.

Tegenover me in de zetel zit regisseur Wannes Vanderstukken. Bij jou doet die naam misschien geen belletje rinkelen maar in ons gezin was het een naam die regelmatig viel wanneer het over toneel ging en meer bepaald over het regisseren van toneelstukken. Wannes is een professionele regisseur die er in zijn weinige vrije tijd van houdt om ook nog amateurtheater te regisseren. In die hoedanigheid kruiste hij in 1999 het pad van mijn papa. In dat jaar speelden ze in Diest “Au Bouillon Belge”. ‘Au Bouillon Belge’ is de naam van het café dat vader nalaat aan zijn drie kinderen: de Vlaming Jos (die het café is blijven uitbaten omdat hij het op school niet al te makkelijk had), de Waal Astère (die het goed kan uitleggen en zogezegd iets in PR doet) en de Brusselse Marie die zich aansluit bij de hoogste bieder. Jammer genoeg heeft vader zijn drie kinderen vooral schulden nagelaten. Ze gaan samen op zoek naar het fel gegeerde recept van vaders bouillon in de hoop daar geld mee te kunnen verdienen.

Mijn vader speelde – van naamsverwarring was alvast geen sprake – de goedzak Jos die zich nogal de kaas van zijn brood laat eten. En het was Wannes die de drie acteurs – waaronder zijn eigen echtgenote Anita – regisseerde bij het spelen van dit toneelstuk.

Je vader was een goed acteur“, vertelt hij, “en hij had tegelijk ook zelf wat regie-ervaring en dat kwam hem regelmatig wel eens van pas op de scène.” Wannes vertelt hoe het vat waaruit papa moest tappen tijdens het stuk niet aangesloten was – een vergetelheid. De drie acteurs begonnen te improviseren terwijl Wannes snel de zaal uit kroop, op zoek naar een oplossing. “Hij heeft zich daar prima uit de slag getrokken. Je merkte dat hij tegelijk kon improviseren en het overzicht kon behouden over waar het stuk wel naartoe moest blijven gaan.” Ik lach en bedenk me dat ik daar misschien bij was toen die ene speelavond dat het vat niet aangesloten was. Of misschien herinner ik het me omdat ik het verhaal hoorde aan de eettafel en heb ik mezelf er intussen een rol in gegeven.

Je merkte het onmiddellijk als je papa op zijn gemak was in een productie. Dan kon hij dat regie-stukje loslaten in zijn spel en dan werd hij écht het personage dat hij aan het spelen was. Hij kon daar ook voor en na het stuk nog even mee doorgaan.” Ik probeer het me in te beelden – hoe hij na het optreden nog een personage uit een stuk van Molière was. Of hoe het was om hem stilaan weer Jos te zien worden naarmate het doek langer gevallen was op het toneel.

Hij was grappig ook, je vader.” Ik knik en gniffel al een beetje. Dat was hij – of ik vond dat althans. Papa was een taalvirtuoos en niet zelden waren zijn grapjes talige situatiehumor. Hij was geen moppentapper, maar hij kon op perfect het juiste moment iets zeggen of iets opmerken in het gedrag van een ander wat me erg aan het lachen bracht. “Maar hij maakte nooit grappen op de kap van een ander”, nuanceert Wannes. “Hij kwetste niet met zijn humor.” Dat dat een gave is, leer ik met ouder te worden.

Na papa’s dood omschreven veel mensen hem elk afzonderlijk als een ‘minzame man’. Ik ging het woord opzoeken om zeker te zijn dat ze allemaal hetzelfde bedoelden. Zo vaak wordt het woord ‘minzaam’ nu eenmaal niet gebruikt in gewone spreektaal. Maar de definitie bleek perfect te passen bij mijn papa: vriendelijk, beleefd, innemend, beminnelijk, aardig. Papa kon ook streng zijn, maar god wat heb ik hem zo vaak aardig zien zijn.

Hij was graag creatief bezig, op alle vlakken in zijn leven. Hij was erg blij met het bandje van je broers en hoe hij daar ook in mee mocht spelen.” Ik vertel hem dat ik dat ook zo ervaren heb. Papa beleefde zijn tweede jeugd als jonge vijftiger in het rock ’n roll coverbandje van mijn broers. Hij speelde mondharmonica en na een tijdje zong hij zelf ook enkele nummers. Elke gelegenheid om muziek te maken (en een pint te drinken, eerlijk is eerlijk) greep hij graag met beide handen.

Jij nam het stuk over dat papa aan het regisseren was toen hij stierf,” zeg ik tegen Wannes. Hij knikt. Dat weet hij nog. ‘Beet’ heette dat – over twee vrienden die samen aan de waterlijn zitten te vissen. “We kwamen naar de première kijken met ons gezin,” vertel ik. Hoe dat lastig was en pijn deed en schuurde langs alle kanten. Zijn naam stond nog op de affiche met die van Wannes in het klein eronder. Op het einde van het stuk werd het pikdonker in de zaal. Een spot scheen een helwitte cirkel op het podium en de twee acteurs legden elk een witte roos in de cirkel. Ze bogen het hoofd. Het was stil in de zaal.

Je hebt dat mooi gedaan toen“, zeg ik. “Dat was vast niet makkelijk voor jou.”

We praten nog wat. Over mijn kinderen, over zijn zoon en zijn kleinkinderen. Over zijn job. Over hoe kinderen eerst een tijd vinden dat hun ouders van niets weten om daarna toch bij een gelijkaardig antwoord uit te komen. Anita komt thuis en rommelt in haar kasten – op zoek naar enkele foto’s van dat grappige toneelstuk dat ze 21 jaar geleden samen speelden. Het was een van de fijnste stukken die ze ooit mocht spelen, zei ze. “Dat kleedje dat ik daar aanheb, dat hangt hier nog. Dat doe ik van z’n leven niet weg.”

Ik bedank hen – voor hun tijd, hun verhalen, hun herinneringen.
Hij voelt weer even heel dichtbij, die papa van mij. Moest ik niet beter weten, ik zou geloven dat hij gewoon even naar het toneel was. In de auto zet ik het debuutalbum van Randy Newman op. Hij zingt eerst Love Story en dan komt Living without you. 

It’s so hard
Baby, it’s so hard
Living without you.

Te Deum

Mijn grootvader dook onder tijdens Wereldoorlog II. Hij weigerde te gaan werken in wapenfabrieken voor de Duitsers. Alle jonge mannen werden toen opgeroepen om dat te doen. Later werd hij rijkswachtscommandant. Zo diende hij zijn hele leven het land waar hij van hield.

Hij had verschillende medailles die hij op spelde op 21 juli om naar het Te Deum te gaan. Bij de Brabanconne stond hij fier rechtop. Hij salueerde de vlag – zijn linkerhand op de naden van de broekspijp van zijn linkerbeen.
Dat deed hij elke keer als het lied ergens weerklonk.
Hoe moeizaam ook – rechtstaan deed ie.

Op zijn begrafenis schuifelden twee oud-strijders naar voren. Elke begrafenis kwamen ze – telkens met minder. Ene hield de vlag vast. De andere haalde een draagbare cassettespeler boven en duwde op play.

De Brabanconne begon. Zijn strijdmakkers salueerden zijn kist.
Dat ga ik nooit meer vergeten.

Dus elk jaar hang ik de vlag.
En salueer ik zijn graf.

Voor vorst – voor vrijheid en voor recht.
En voor bompa.

IMG_5821

 

Twee

Dit jaar is het vijftien jaar geleden dat mijn papa stierf. Ik schreef eerder al dat ik daarom op zoek wil gaan naar vijftien nieuwe verhalen van mensen die mijn papa op een andere manier hebben gekend dan ik. Het eerste verhaal liet ik me vertellen door de spullen die ik vond in zijn bureau.  Voor het tweede verhaal neem ik je graag mee terug naar papa zijn chiroverleden.

Als jonge knaap was papa lid van de Chiro in het kleine West-Vlaamse dorp waar hij opgroeide. Ik heb daar weinig verhalen over. Hij heeft me er nooit over verteld en ik heb er nooit naar gevraagd. Hij was bij de Chiro geweest – dat wist ik en verder had ik geen interesse. Sommige verhalen worden pas interessant wanneer blijkt dat je ze nooit te horen zal krijgen.
Er bestaan een aantal foto’s van hem als kleine jongen in zijn chiro-uniform. De plaatselijke Facebookgroep deelde ze al verschillende keren. Ik download ze en zoom in op het kleine jongetje dat later mijn papa zou worden. Ik bestudeer zijn gezicht en vind het moeilijk om de man erin te zien die ik zo goed kende. Uit de foto’s en de commentaren eronder kan ik afleiden dat ze op de Chiro heel gewone dingen deden: in grachten springen, kampen bouwen, voetballen – jongens en meisjes strikt gescheiden, dat spreekt. Hij moet het er in ieder geval leuk gevonden hebben, want hij bleef er jaren bij. Ik vind nog een foto van hem uit 1971. Ik tel uit dat papa daar 18 jaar is. Nu heb ik geen moeite meer om hem te herkennen. Het is alsof mijn broer me aanstaart vanuit een keukentent. Hij houdt een sigaret vast en glimlacht wat schaapachtig naar de camera.

In het midden van de corona-crisis diepte ik vanop onze zolder de bakken met dia’s op. Mijn lief installeerde de dia-projector en het scherm. De laatste keer dat ik dat ding had zien draaien was toen ik in het zesde middelbaar zat en een presentatie zou geven over Firenze. Mijn vader sleepte er de projector bij en toonde op de witte deur van mijn oudste broer zijn slaapkamer foto’s van de verschillende belangrijke gebouwen. Hij had die foto’s gemaakt tijdens Italië-reizen die hij mee begeleidde samen met mijn mama. Het was nog in de tijd dat ik een Encarta-CD in de computer duwde als ik iets wilde opzoeken, dus ik was blij met zijn foto’s en zijn uitleg. Qua bronvermelding stak het toen gelukkig nog zo nauw niet, want alles wat ik noteerde voor mijn presentatie had hij me verteld.

Maar dus. Temidden van die corona-crisis zetten we het ding nog eens aan om door al die foto’s te gaan. Er zat niet altijd een duidelijke rangschikking in en plots stootten we op een foto van mijn papa als twintiger – springend naar een bal. Hij was niet meer echt lid van de Chiro maar ging nu mee als volwassen begeleider.

IMG_1197

Ook daar had ik nooit vragen over gesteld. Dat kon beter, dacht ik, en ik nam contact op met enkele mensen die papa ook gekend hebben als volwassen begeleider (VeeBee) van de Chiro. Toen hij in de vijftig was, ging hij immers terug bij de Chiro. Dit keer in de kleine Limburgse gemeente waar wij groot werden. Ze waren nog op zoek naar iemand die die rol op zich wou nemen en hij zag dat wel zitten. Dat hij zo ook mijn broer wat in het oog kon houden die niet vies was van wat streken hier en daar, was handig meegenomen.

Het duurde niet lang of Steven stuurde me enkele leuke verhalen door. Hij vertelde me hoe papa in de keukentent eerst grote ogen getrokken had, maar al gauw mee kon en zijn plek vond. Hij leerde de leiding het dranklied ‘Berten Rodenbach’ (Albrecht Rodenbach is een grote held in Roeselare, zoek maar eens op) waar je op de tonen van ‘The Battle Hymn of The Republic’ het zinnetje ‘Berten Rodenbach heeft een vogel in zijn hand’ vier keer na elkaar zingt maar telkens het laatste woord weg laat. Wie mist, moet drinken.
Hij schreef over hoe papa wat extra drama toevoegde aan de overvalsnacht waar de oud-leiding naar aan het opbouwen was door ’s avonds oude kampbedden in de fik te steken. Daar werd natuurlijk druk over gespeculeerd in de leidingstent (wie doet nu zoiets?!) en papa voegde in het gesprek achteloos toe dat er een kampplaats in de buurt onlangs nog overvallen was door hangjongeren. Hij vertelde over de woordgrapjes die papa maakte bij het voorlezen van het menu aan de burggravin. Zo werd er miratisu gegeten als dessert of mocochousse. Een van mijn beste vrienden vertelde me eerder al verschillende keren hoe papa hem de put voor de hudo hielp graven toen hij als enige aspi-jongen die taak toegewezen kreeg.

Ik herkende papa in al deze verhalen en voelde me onmiddellijk terug vijftien jaar – ergens op kamp in een gat in Wallonië met mijn broer als mijn leider en mijn vader als VeeBee. Dat was een pint drinken en hopen dat hij het niet zou ruiken (wat hij uiteraard wel deed), dat was na het avondgebed in het schemerdonker nog een knuffel geven aan papa, dat was hem over de kampplaats zien hossen netjes in uniform inclusief legerbottinen ongeacht de temperatuur. Dat was het kamplied zingen dat hij schreef met woorden erin die niet iedereen snapte (verdonkeremanen om zomaar iets te zeggen), dat was hem grapjes zien maken met andere kinderen die eerst nog wat argwanend keken naar die grote man met zijn prikkelbaard. Dat was het gevoel van niet echt van thuis weg te zijn – daar in dat hol in Wallonië – ik had immers de helft van ons gezin gewoon bij mij.

Ik zoek het fotootje dat al bijna 15 jaar in mijn portefeuille steekt. Ik ben vijftien jaar en ik sta naast papa op de kampplaats. Het gras is bruin geworden van de zon. Op mijn rug hangt mijn rugzak om op dagtocht te vertrekken. Hij wandelt voorbij in zijn uniform – we hebben net met z’n allen de vlag gehesen. Ik vraag hem of hij met mij op de foto wil. Hij trekt me dicht tegen zich aan en hij glundert. Ik zeg hem dat we op dagtocht gaan en hij kijkt me aan van top tot teen. “Dat zal niet meevallen,” zegt hij, “op zo’n onnozele sloefkes. Dit – hij wijst naar zijn botinnen – zijn dagtochtschoenen.” Hij knipoogt en host verder naar de keukentent.

IMG_4667

Eén

Dit jaar is het vijftien jaar geleden dat mijn papa stierf. Ik schreef eerder al dat ik daarom op zoek wil gaan naar vijftien nieuwe verhalen van mensen die mijn papa op een andere manier hebben gekend dan ik.

Zoals bij zowat al onze plannen van de voorbije weken en maanden, kwam corona roet in het eten gooien. Ik had – net voor de lockdown die we niet zo noemen – concrete plannen om met twee toneelvrienden van papa wat bij te babbelen in de gezelligste koffiebar van Diest. Maar toen at er iemand in China een rauwe vleermuis en we weten allemaal wat er daarna gebeurd is.

Mijn plannen om met mensen af te spreken, staan dus even on hold. Maar ik laat me niet ontmoedigen en ik vroeg intussen al aan enkele andere mensen of ze eens wilden nadenken over wat herinneringen die ze met mij zouden willen delen. Ik ging ook bij mezelf te rade: waar zou ik nog iets nieuws kunnen vinden? Misschien moest ik gewoon dicht bij huis zoeken, als in: in huis (want ergens anders ben ik de laatste weken toch niet meer geweest).

Over het algemeen is papa’s bureau vrijwel hetzelfde gebleven. Aan de muur hangen posters van toneelstukken die hij speelde. Recht voor me of net naast de deur kijk ik mezelf in de ogen. Er hangen wat prullaria aan de balken: sleutelhangers die ik knutselde voor Vaderdag, een bordje met het stadsembleem van Staden waar papa opgroeide, gedroogde bloemen en het deksel van een wijnkist.  Vandaag vond ik de tijd om eens te snuisteren in het hoekje met kleine prulletjes die ik de voorbije jaren nog niet echt had opgeruimd.

Ik vind doosjes met opgedroogde verf en met wasco’s van professionele kwaliteit. In één van zijn tekendozen zitten vulpennetjes – opgestuurd naar het ziekenhuis. Vermoedelijk toen hij de enveloppen schreef voor de geboortekaartjes voor een van ons drie. In een ander klein sigarendoosje zit de versiering die hij knutselde voor op de menukaarten van mijn eerste communie. Ik herinner me nog hoe hij met een breekmes op een zwart oppervlak alles uitsneed en daarna zorgvuldig op elkaar plakte. Wat een gepriegel en een geklooi moet dat geweest zijn.

Achter de radio staat zijn klarinet. Ik heb hem er nooit op weten spelen. Zo lang ik me kan herinneren, ligt die klarinet daar in die versleten muziekkist naast zijn radio. Mijn oom vertelde me ooit toen ik op vakantie was in West-Vlaanderen dat mijn papa klarinet kon spelen en ik viel compleet uit de lucht. Gitaar en mondharmonica, dat zag en hoorde ik hem voortdurend spelen. Maar klarinet?

Onder de stoel leunt zijn boekentas tegen de muur. Ik stak er bij een vroeger opruimbeurt alle toneelstukken in die hij nog aan het lezen was. In een stuk van Molière had hij gemarkeerd en instructies geschreven bij zijn eigen tekst. “Lessen in liefde”, was het en ik zag het hem spelen in 2001. Hij schoor er zijn baard voor af en liep weken met een snor rond. Op weekend aan zee – in oktober 2000, ik was toen twaalf – begon ik te lezen in de tekst van het toneelstuk. Ik las het helemaal uit. Veel begreep ik er niet van. Maar ik herinner me nog levendig hoe hij blij was met mijn interesse en hoe ik me erg verbonden met hem voelde omdat ik iets las wat hij ook aan het lezen was. Ik lachte luidop met mopjes die ik niet begreep opdat hij zou vragen waar ik zat in het verhaal.

Ik vis zijn rode agenda uit zijn boekentas. 2005 staat er in gouden letters op. Dat is al lang geleden – een dame op het kerkhof herinnerde me er onbedoeld onlangs nog aan. Ik blader erdoor. Op 22 september schreef ik voor hem op dat mijn oudste broer jarig is. Hij lachte er smakelijk om. Dat het vriendelijk was, maar niet nodig. 22.09 was een mijlpaal – zei ie – dat zou hij nooit kunnen vergeten. Ik blader door. De dag waarop hij stierf, beloofde een drukke schooldag te zijn. Op de dag ervoor schreef hij: “geen les”.
Dat was waar. Ik herinner me nog hoe ik thuiskwam die woensdagmiddag en hem vroeg of hij het voorschot voor de Polenreis van de zesdejaars wou overschrijven. Vol was vol en ik wou zo graag mee. Hij reageerde gepikeerd dat hij geen tijd had en zich niet lekker voelde. Een uur later vond ik hem aan de computer – in zijn bureau waar ik nu ook zit.
Ik ging achter zijn bureaustoel staan en leunde met mijn wang tegen zijn rug. “Papaaa,” vroeg ik. “Ik heb het al lang gedaan”, zei ie.

Als ik alle kasten heb afgestoft, zet ik me op de grond naast de radiator. Daarop hangen nog altijd de briefjes die hij er met magneetjes op vastmaakte. De zon brandde de inkt weg maar zo lang ik zijn geschrift kon lezen, kreeg ik het niet over mijn hart om ze weg te gooien. Er staan paswoorden voor accounts die al lang niet meer bestaan. Ik glimlach omdat hij overal ‘bluesboy’ koos om zich in te loggen.

Voorzichtig maak ik de briefjes los. De inkt is weg. Het zijn nu allemaal gelige blaadjes. Hun afdruk is intussen in de radiator te zien. Er hangen ook twee foto’s: een foto van hem – op reis voor school met één van z’n studenten die in het buitenland studeerde ofzoiets. In de andere hoek een foto van mij. Ik houd een Samsonhond vast zoals elk jaren negentig kind ooit heeft moeten doen.

Ik zet bloemen in een vaasje op de kast. De briefjes gooi ik nu maar eindelijk weg.
Maar zijn foto en die van mij, zet ik naast elkaar op het rek.

Ik kijk nog eens rond. Onze spullen staan er nu door elkaar.
Het is onze bureau nu.
En ik doe de deur dicht.

Processed with VSCO with c1 preset